Napoleon en de suikerbiet
De vervaardiging van suiker uit bieten is in Nederland pas goed op gang gekomen na 1860. Toch werd deze 'surrogaat-industrie', zoals zij lange tijd genoemd werd, hier al een halve eeuw voordien opgezet. Dat gebeurde onder dwang van het Napoleontische bewind. Napoleon had in 1806 het Continentaal Stelsel ingevoerd, waardoor het Europese vasteland werd afgesloten voor handel met Engeland. De Britten op hun beurt blokkeerden de zeewegen voor de aanvoer van producten uit andere delen van de wereld naar Europa. De stroom van rietsuiker uit tropische landen -voor Nederland vooral de kolonieën- kwam hierdoor tot stilstand. Tussen 1806 en 1811 liep het aantal arbeiders in de Nederlandse rietsuikerraffinaderijen terug van 1408 naar 133. Deze laatsten hadden niets anders om handen dan bewakingsdiensten.
De Franse overheerser schreef ook in ons land verplicht de teelt van suikerbieten voor. Ook hieruit kon suiker worden gewonnen. Het procédé daarvoor was in 1747 ontdekt door de Berlijner apotheker Marggraf.
Er kwam in Nederland niet veel terecht van de plannen van Napoleon. In plaats van de 2300 voorgeschreven hectaren werden in 1811 maar 422 hectaren bouwland voor de teelt van suikerbieten gebruikt. Na de val van Napoleon nam de rietsuiker meteen weer zijn oude plaats in en was het gedaan met de suikerbietenbouw. Tot omstreeks 1860. Toen was men door veredeling van de beetwortel en verbetering van de techniek erin geslaagd de productie van bietensuiker lonend te maken. Toch bleef deze suiker nog lang het etiket van een surrogaat houden.
Uit: Ton de Joode.
Landleven, het boerenbestaan van toen, 1984. Elsevier, Amsterdam/Brussel, blz. 100.